Melchisedek, de koning van Salem (Jeruzalem), die priester was van God, de Allerhoogste, kwam met brood en wijn voor Abram en zijn mannen.
Melchisedek zegende Abram met de woorden: ‘God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, moge u zegenen, Abram. En geprezen zij God, die uw vijanden het onderspit heeft laten delven.’ Hierna schonk Abram Melchisedek een tiende deel van alles wat hij had heroverd.