Marcus 1:21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45
Marcus 1:29 HTB
Uit de synagoge ging Jezus met Simon en Andreas mee naar huis. Jakobus en Johannes waren er ook bij.
Marcus 1:30 HTB
Simons schoonmoeder was ziek en lag met koorts op bed. De mannen vertelden het aan Jezus.
Marcus 1:33 HTB
Veel nieuwsgierigen waren te hoop gelopen en voor het huis was het een drukte van belang.
Marcus 1:35 HTB
Op een morgen stond Jezus voor dag en dauw op en ging alleen naar een stil plekje om te bidden.
Marcus 1:39 HTB
Zo reisde Hij heel Galilea door en sprak overal in de synagogen. Uit vele mensen verjoeg Hij boze geesten.
Marcus 1:40 HTB
Op een dag kwam er een melaatse man naar Hem toe. Hij viel voor Jezus op zijn knieën en smeekte: ‘Als U wilt, kunt U mij genezen.’
Marcus 1:42 HTB
Hij raakte hem aan en zei: ‘Dat wil Ik, word gezond!’ De melaatsheid verdween onmiddellijk en de man was helemaal genezen!